maandag 17 januari 2011

Politietrainingsmissie naar Afghanistan

In de toiletruimte beneden hangt bij ons een krantenknipsel aan de muur, een ingezonden uit ik@nrc.nl door Jaco Berveling. Het hangt er al vele jaren en gaat nog over de beslissing van president Bush om Afghanistan en Irak binnen te vallen. Berveling vertelt over zijn bezoek aan een natuurpark in Alaska:
“Tijdens een excursie vertelt een ranger ons alles over het symbool van Amerika: de adelaar. Het beest heeft een enorm gezichtsvermogen, vertelt hij. Een adelaar kan bij wijze van spreken op dertig meter afstand nog een krant lezen. Door dat sterk ontwikkelde gezichtsvermogen is er in zijn kop maar nauwelijks plaats voor hersenen. Dan glimlacht de ranger. Hij zegt: “Great vision and no brains, is dat geen prachtig symbool voor een natie?”
Wij mogen halve Amerikanen zijn, maar hebben altijd grote moeite gehad met de visie van president Bush. Het is logisch dat je je land wilt beschermen tegen terroristische aanslagen en dat je deze netwerken en opleidingskampen wilt ontmantelen of vernietigen. Maar je moet je strategie wel eerst goed bepalen. Want een strijd tegen losjes georganiseerde terroristen in landen zonder heldere gezagsstructuren is moeilijk te winnen.
Het is goed dat Saddam Hoessein weg is, maar Amerika wilde de troepen pas terugtrekken als ze deze landen konden achterlaten als veilige, democratische staten. Zo zouden ook de zegeningen van democratie en marktkapitalisme zich kunnen verspreiden in het Midden-Oosten. Dit bevordert de politieke stabiliteit in dat deel van de wereld en daarmee de economische mogelijkheden (en vergroot de afzetmarkt).
Kan een democratie opgelegd worden? Een democratie kan alleen goed werken als deze regeervorm gedragen wordt door de bevolking. Na de euforie over de vlucht en arrestatie van Saddam Hoessein, ging het snel mis. De bevolking zag hoe de wereldmacht bleef en met veel militair vertoon terroristische netwerken probeerde op te rollen en de Taliban bestrijden, waarbij ook vaak burgerslachtoffers vielen. Hun geestelijke leiders wezen hen op de immoraliteit van de Amerikaanse cultuur (die de bevolking kende uit films). Zij zagen hoe Amerika een corrupte leider de hand boven het hoofd hield (Hamid Karzai). Hoe kunnen zij dan waardering opbrengen voor dit ingrijpen? Hoe kun je voorkomen dat de aanwezigheid van buitenlanders gezien wordt als een bezetting?
Nederland kon de afgelopen jaren prachtig laten zien dat het ook anders kon. De Nederlandse nadruk op de 3 D’s (defence, development en diplomacy) dwong bewondering af in heel de wereld. Jammer genoeg gaf Obama daar zijn eigen draai aan door in 2009 te pleiten voor de 3D’s "disrupt, dismantle and defeat Al Qaeda”. De Nederlandse militairen werkten aan het verbeteren van de veiligheid, gezondheidszorg, onderwijs en infrastructuur en hebben ook goede resultaten behaald. Maar de uitzending kon niet gecontinueerd worden; het kabinet viel erover.
Wij moeten ons in de beslissing over de politietrainingsmissie naar Afghanistan niet laten leiden door de wensen van Amerika, maar onze eigen afwegingen maken. Wat zijn onze doelstellingen? Hoe voorkom je dat je politiemensen opleidt die vervolgens gaan werken voor de Taliban? En nog belangrijker: hoe kun je een nationale politiemacht opleiden voor een land zonder sterke nationale structuren? Hoe kun je een bevolking helpen, als je nooit meer dan een paar stammen achter je ideeen kan scharen, die jouw hulp liever gebruiken om hun interne conflicten uit te vechten, dan te werken aan een nationale democratie?
En dat brengt mij tot mijn laatste punt. Wat is deze uitzending? Een militaire missie of ontwikkelingswerk? Dit onderscheid kan Afghanistan natuurlijk moeiljk gemaakt worden. Maar als wij deze uitzending bestempelen als ontwikkelingswerk, moet het ook voldoen aan dezelfde regels als andere ontwikkelingsprojecten. En volgens mij hanteren wij in Nederland de regel dat de overheid geen ontwikkelingswerk doet in instabiele landen.
Het is dus zaak om niet te snel te beslissen en in goed overleg met de G20, de lokale bevolking, particuliere hulporganisaties en bedrijven de juiste doelstellingen te benoemen, de goede strategie te kiezen en in dit alles onze EIGEN afwegingen te maken. Want het gaat wel om mensenlevens.

maandag 10 januari 2011

Decentralisatie: kan meer maatwerk samengaan met bezuinigingen?

Het Rijk wil decentraliseren en taken afstoten. En kleine gemeenten moeten zich steeds vaker aansluiten bij grotere buren om de bestuurskracht te krijgen die nodig is om al die extra taken op te vangen. Christen-politici die zich willen laten inspireren door hun voorgangers, zullen sympathie hebben voor decentralisatie. Niet alleen het katholieke subsidiariteitsbeginsel (taken zoveel mogelijk door lager overheden laten uitvoeren), maar ook het gereformeerde soevereiniteit in eigen kring (de overheid staat niet boven andere levenskringen, zoals geloof, opvoeding, onderwijs en economie) benadrukten een beperkte rol voor de (centrale) overheid.
Het probleem is dat de overheid streeft naar decentralisatie vanuit twee doelstellingen die elkaar tegenwerken. Namelijk in eerste plaats de wens om meer maatwerk te leveren, vanuit de overtuiging dat de lokale overheid de burgers beter kent. En in de tweede plaats de wens om te bezuinigen op posten die uitdijen, vanuit de realisatie dat de verzorgingsstaat te groot en te duur is geworden. Maar dit gaat niet samen. Maatwerk leveren betekent dat elke burger apart beoordeeld wordt en dat ambtenaren verantwoording moeten afleggen van hun keuzes. Dat kost juist meer geld. Als het verschuiven van taken naar het gemeentelijk niveau gepaard gaat met een bezuiniging op het beschikbare budget, kan dit maatwerk dus niet geleverd worden zonder een flinke bezuiniging door te voeren op de diensten die worden geleverd.
De gemeente is nu al verantwoordelijk voor de bijstandsuitkeringen en de WMO, maar wordt waarschijnlijk ook nog verantwoordelijk voor de Wajong-uitkering en de AWBZ. In de gemeente Amersfoort merk ik dat sommigen liever een streep zetten door vormen van hulp en ondersteuning voor grote groepen uitkeringsgerechtigden dan maatwerk te leveren, omdat er anders geen bezuinigingen kunnen worden gerealiseerd.
Maar volgens mij misken je de kracht van de gemeente, als je generieke regels uitvoert en weigert maatwerk te leveren. Bovendien hebben veel professionals in dit veld een prima gezond verstand van God gekregen en mogen zij dat in de uitoefening van hun baan best meer gebruiken. De huidige plannen voor decentralisatie zullen dus een hard gelag zijn voor veel gemeenten. Ze kunnen niet ontkomen aan het snijden in de hulp en ondersteuning die nu worden verleend. Maar dit kan ook door maatwerk te leveren.
Elke burger die deels afhankelijk is van een uitkering die door de gemeente wordt betaald, heeft al een contactpersoon bij de gemeente. Als het goed is, heeft deze ambtenaar geregeld persoonlijk contact met zijn/haar cliënt. Dus kan de ambtenaar in dat contact prima bepalen op welk pakket aan ondersteuning de cliënt recht heeft. Dit pakket kan worden samengesteld uit ‘vouchers’ (idee van onze Sociale Dienst), die ingeleverd kunnen worden bij maatschappelijke instellingen die voldoen aan de gemeentelijke voorwaarden. Hoe moeilijker het is voor de uitkeringsgerechtigde om betaalde arbeid te verrichten, hoe meer vouchers.
Dit zou ook moeten gelden voor de burgers die ondersteuning krijgen vanuit de WMO of de AWBZ, waarbij de beoordeling van de pakketzwaarte alleen aan het begin van het proces noodzakelijk is indien de ziekte chronisch is of er sprake is van een permanente handicap. Je zou je hierbij kunnen voorstellen dat cliënten in staat worden gesteld om bij te betalen als zij duurdere zorg wensen dan de gemeente noodzakelijk acht.
De ambtenaar hoeft dan alleen te noteren welke vouchers zijn afgegeven en waarom. Deze gegevens worden ook bekend gemaakt aan de cliënt (zodat ze eventueel bezwaar kunnen aantekenen tegen deze beslissing). De maatschappelijk organisaties krijgen geld voor hun diensten als zij de vouchers inleveren bij de gemeente. In dit proces is geen beoordeling meer  nodig.
Deze maatschappelijke organisaties kunnen neutrale en professionele organisaties zijn, maar ook particuliere organisaties of levensbeschouwelijk organisaties, net als nu al het geval is bij het aanbod van thuiszorg via de WMO. De kwaliteit van de prestaties en de tevredenheid van de cliënten zullen daarin waarschijnlijk ook een rol spelen. Het is natuurlijk aan de gemeenteraad om te bepalen aan welke voorwaarden deze organisaties moeten voldoen om de vouchers te mogen ontvangen. De cliënten kunnen dan zelf kiezen  waar zij hun ondersteuning willen inkopen.
Dan kan over het totale budget bezuinigd worden. De diverse overheidsdiensten kunnen bepalen (in overleg met de professionals) hoeveel vouchers uitgegeven mogen worden om binnen dit budget te blijven. Hoewel ik voor maatwerk ben en de bezuinigingen met vrees en beven afwacht, hoop ik toch dat bezuinigingen op deze manier samen kunnen gaan met het leveren van meer maatwerk door ambtenaren en meer keuzevrijheid voor burgers.

zaterdag 8 januari 2011

Is afhankelijkheid een slechte zaak?

Gepubliceerd in Trouw 14-12-2010

Als je zelf niet in je eigen inkomen kunt voorzien, als je een groot deel van je leven opoffert aan de zorg voor een gehandicapt kind of als je als kostwinner je inkomen deelt met je niet-werkende partner, wordt je geregeld vermanend toegesproken als je ’s morgens de krant openslaat.

Is afhankelijkheid zo fout? Is zorgen voor elkaar verkeerd? Filosoof Marcel Zuijderland verdedigde begin december in Trouw het aborteren van gehandicapte kinderen; hij vindt het uiterst dubieus om ouders op te zadelen met een gehandicapt kind dat ze niet wensen en beschouwt het een verbetering als er minder gehandicapten komen. Bovendien vindt hij dat je geen morele verantwoordelijkheid hebt voor een invalide kind dat nog niet is geboren. Want we beschermen niet het leven zelf, maar onze autonomie, ons (zelf)bewustzijn en de kwaliteit van ons leven. Vanuit deze visie heeft een gehandicapt kind niet alleen zelf minder kwaliteit van leven, maar beperkt zo’n kind ook de autonomie en de bewegingsvrijheid van de ouders. En dat is blijkbaar een kwalijke zaak.

Ook het zorgen voor je partner is volgens veel opiniemakers geen goede zaak. Volgens columnist Elma Drayer is het beroerd gesteld met de financiële zelfredzaamheid van de vrouw. Getrouwde vrouwen die niet economisch zelfstandig zijn en in gemeenschap van goederen zijn getrouwd, zijn volgens haar blijven steken in kinderlijke afhankelijkheid en behoren op te groeien tot ‘de volwassen wezens die ze allang zouden moeten zijn’, zoals ze begin december stelde in haar column in Trouw.

Zelfs de meerderheid van het parlement is ervan overtuigd dat inkomen niet gedeeld zou moeten worden met een niet-werkende partner en heeft de overdraagbare heffingskorting afschaft. Deze zogenaamde aanrechtsubsidie begon als belastingvrije som. Je hoefde pas belasting te betalen boven een bepaald inkomen. Zoals de econoom Cohen Stuart zei: "een brug heeft slechts draagkracht wanneer ze haar eigen gewicht kan dragen." Iemand moet eerst zichzelf kunnen onderhouden – en diegenen voor wie hij een zorgplicht heeft – voordat hij in staat is om mee te betalen aan het onderhoud van anderen via de belastingen. Vandaar dat je van het gezinsinkomen een bedrag mocht aftrekken voor jezelf en je partner. In 2001 werd deze belastingvrije som vervangen door de algemene heffingskorting en nu wordt de korting voor de afhankelijke partner afgebouwd. Inkomen behoort dus niet te worden gedeeld.

Is dat de samenleving die we voor ogen hebben? Een samenleving waar het draait om zelfontplooiing en autonomie, waar zorgbehoeftigen en zorgverleners – die zonder financiële compensatie hun tijd en inkomen delen ­– worden gezien als ‘loosers’? Waar gesprekken rond de keukentafel soms ontaarden in ruzie omdat partners een eerlijke taakverdeling eisen en niet meer voor elkaar wensen te zorgen? Liefde betekent toch dat je elkaar accepteert als kwetsbare mensen, dat je er voor elkaar bent in tijden van nood en ziekte, dat je bereid bent om voor elkaar te zorgen en met elkaar te delen? Wat een kille wereld gaan we binnen, als we alleen nog maar rechtvaardigheid eisen en de liefde verwaarlozen.

Ook mensen zonder hoge kwaliteit van leven zijn in staat om liefde te geven en te ontvangen. En er is meer in het leven dan betaalde arbeid. Hoewel opoffering niet altijd gemakkelijk is, geeft het zorgen voor elkaar soms meer vreugde dan gezondheid en de wetenschap financieel onafhankelijk te zijn. Wie zijn wij om daarover veroordelend te spreken?

Moet bijzonder onderwijs worden afgeschaft?

Gepubliceerd in november 2010 op http://www.opunie.nl/

Moet het bijzondere onderwijs als relict uit een verzuild tijdperk worden afgeschaft? Tijdens een ForumC debat hield prof. dr. Ewald Engelen een gloedvol betoog voor afschaffing. Want het verzuilingsmodel is achterhaald en leidt alleen maar tot groepssegregatie. Door uitgeholde verzuilde structuren overeind te houden, geven we ruimte aan moslims om hun eigen scholen en zuilen op te richten en wordt hun maatschappelijke en economische integratie steeds moeilijker te realiseren. Als liberaal wil hij geen rechten meer geven aan organisaties, maar alleen aan individuen. Omdat individuen alle ruimte moeten krijgen om hun eigen levensvisie te ontwikkelen, vindt Engelen dat alle scholen openbare scholen moeten zijn, waar kinderen niet gehersenspoeld worden, maar in vrijheid kunnen kiezen uit allerlei levensvisies. Hoe dit bereikt moet worden, weet hij niet. Hij stelt voor om het hele stelsel eerst maar eens op te blazen en dan af te wachten wat er zich vervolgens gaat ontwikkelen.

Het was een prikkelend betoog. Maar werkt dit in de praktijk? Krijgen mensen hierdoor meer vrijheid of worden zij juist in hun vrijheid bekneld? Hoewel Engelen vindt dat individuele rechten belangrijker zijn dan groepsrechten, blijkt uit elk onderzoek dat je alleen groepssegregatie kunt voorkomen door individuele keuzevrijheid in te perken. Als je ouders volledige keuzevrijheid geeft, kiezen ze vaak scholen voor hun kinderen die aansluiten bij hun levensovertuiging. Als je burgers hun ideale wijk laat ontwerpen, is er in die wijk vaak weinig plaats voor mensen die ‘anders’ zijn.

Het gaat daarom in de discussie over bijzondere scholen niet over groepsrechten. Het gaat om individuele keuzevrijheid van ouders. Mogen zij een school kiezen die past bij hun gezinscultuur of hun levensvisie? Of moeten zij hun kinderen verplicht sturen naar de openbare buurtschool. Die situatie heb ik persoonlijk meegemaakt in Amerika. Onze dochter ging daar ook naar de buurtschool, die voor 90% ‘zwart’ was. Daarom ontraadde de makelaar ons om een huis te kopen in die buurt: ‘Dat is een zwarte buurt! Je moet naar een witte buurt als je goed onderwijs wilt hebben voor je kinderen!’ Hoewel wij zijn advies in de wind sloegen, leidt dit systeem in Amerika dus tot meer segregatie in buurten.

Daarnaast heb je in Amerika nog steeds allerlei fundamentalistische scholen, gefinancierd door ouders die het kunnen betalen. En omdat de overheid deze scholen niet subsidieert, heeft ze er ook minder over te zeggen. In Nederland worden alle bijzondere scholen gecontroleerd door de inspectie en moeten zij ook aan inhoudelijke onderwijseisen voldoen.

Tenslotte kosten de openbare scholen de Amerikaanse overheid handen vol geld en blijft de kwaliteit onder de maat. Hoeveel geld je er ook tegenaan gooit, de resultaten blijven tegenvallen. De christelijke scholen leveren daarentegen veel beter onderwijs voor veel minder geld. Veel Amerikaanse staten hebben geleerd dat concurrentie het sleutelwoord is voor verbetering. Zodra de overheid ouders meer vrijheid geeft om te kiezen voor bijzondere scholen, heeft dit ook een positieve uitwerking op de onderwijskwaliteit aan openbare scholen.

We mogen daarom blij zijn met de vrijheid van onderwijs in Nederland. Dit heeft geleid tot goed onderwijs voor een lage prijs. Bovendien lijken kinderen te gedijen in een school met een sterke identiteit. Kinderen hebben sturing en een veilig nest nodig. Hoe multicultureler de school, hoe moeilijker om een goed leerrendement te krijgen. Dit komt waarschijnlijk niet alleen door taalachterstanden, maar ook door een gebrek aan gedeelde normen en waarden. Om dan toch nog goede resultaten te boeken, heb je naast gemotiveerde leerkrachten ook een inspirerend bestuur, voldoende ondersteunend personeel en een sterk besef van eigenwaarde en identiteit nodig.

Gesegregeerd onderwijs heeft zeker nadelen als kinderen daardoor niet durven te participeren in de wereld buiten hun eigen clubje. Daarom kan onderwijssegregatie in de grote steden misschien worden tegengegaan door allochtone ouders beter voor te lichten over het keuzeaanbod in hun stad (want hun kinderen gaan meestal naar de openbare buurtschool), door gemêleerde wijken te bouwen en door extra subsidie te geven aan de zwartere scholen, zodat zij meer buitenschoolse activiteiten, meer ondersteunend personeel en kleinere klassen kunnen bieden.


Belastingdienst oorzaak van veel schulden bij bijstandsmoeders

Gepubliceerd op 27 mei 2010 in Nederlands Dagblad

Als vrijwilliger bij zowel de voedselbank als de schuldhulpverlening in Amersfoort, kom ik veel alleenstaande  moeders (en soms vaders) tegen met flinke financiële problemen, die hun kinderen nauwelijks kunnen voeden en kleden wegens schulden bij de Belastingdienst. En als belastingconsulent komt ik veel bijstandsmoeders tegen die geen huurtoeslag of voorlopige teruggave durven aan te vragen omdat ze bang zijn dat ze die bedragen later weer terug moeten betalen.

Waarom boezemt de Belastingdienst onder ouders met een laag inkomen zoveel angst in? In de eerste plaats gaat er veel mis bij de toeslagen. Als je eenmaal huur- en zorgtoeslag hebt aangevraagd en je doet elk jaar aangifte van je inkomen bij de Belastingdienst, denk je snel dat alles goed geregeld is. Maar veel mensen weten niet dat het inkomen van het aangiftebiljet niet onmiddellijk doorgegeven wordt aan de toeslagendienst. Als je dus meer gaat verdienen, kan het een tijdje duren voordat de Belastingdienst doorheeft dat je toeslagen eigenlijk omlaag hadden moeten gaan (om het sneller door te geven kun je het met je DigID doorgeven via http://www.toeslagen.nl/). En dan krijg je ineens een brief van de Belastingdienst waarin staat dat je al lange tijd teveel toeslagen hebt ontvangen. Ineens heb je een schuld van duizenden euro’s.

Ook inwonende volwassen kinderen kunnen hun moeder opzadelen met een grote schuld. Als zij een eigen inkomen hebben, wordt dat inkomen opgeteld bij het bijstandsinkomen van hun moeder voor het berekenen van de huurtoeslag. Die kinderen weten vaak van niets en ook hun moeder dwingt hen niet tot het betalen van huur. Vaak krijgt ze pas een naheffing als de vogel is uitgevlogen en weet ze niet waar ze die naheffing aan heeft te danken.

Tenslotte zorgt de overgang van werk naar bijstand voor veel problemen. Ik krijg vaak vrouwen in mijn kantoor die hun tijdelijke baan hebben verloren en hun kinderen nog wel op de kinderopvang hebben zitten en bovendien nog steeds maandelijks de aanvullende alleenstaande ouderkorting en combinatiekorting uitbetaald krijgen, terwijl ze daar geen recht op hebben als ze geen betaalde arbeid verrichten. Met de lange wachtlijsten voor de crèche en de administratieve chaos rond het aanvragen van kinderopvangtoeslag laat ze de boel liever even bij het oude. Maar ondertussen stort de Belastingdienst al snel 1200 euro per maand op de bankrekening van het kinderdagverblijf voor de kinderopvangtoeslag. Dit moet door de bijstandsmoeder weer terugbetaalt worden als zij geen ander werk vindt. En ook de onterecht ontvangen belastingkortingen zal ze weer terug moeten betalen.

Een bijstandsmoeder ontvangt een uitkering van ongeveer 1100 euro per maand. Maar de onterecht ontvangen kinderopvangtoeslag, belastingkortingen en toeslagen kunnen op deze manier al snel 1500 euro per maand bedragen. Als je dus weinig Nederlands spreekt, geen verstand hebt van belastingen of geen goede begeleiding hebt, kan een bijstandsmoeder overstelpt worden door schulden. En de Belastingdienst scheldt geen schulden kwijt. Alleen als je bereid bent om in een WSNP-traject drie jaar lang op een weekinkomen van 60 euro te leven (na betaling van de vaste lasten), ben je na drie jaar schuldenvrij.

Het is geen wonder dat de Belastingdienst bijstandsmoeders angst inboezemt. Ik schaam mij voor de chaos, de onbegrijpelijke brieven en de tijdrovende procedures bij de Belastingdienst. Het wordt tijd dat de Belastingdienst meer oog krijgt voor de gevolgen van haar beleid op de mensen aan de onderkant van de samenleving. Als we veel geld stoppen in onderwijs en reïntegratie om mensen omhoog te helpen, kunnen we niet toestaan dat zij door de Belastingdienst opnieuw in de goot worden getrokken.

Uit de bijstand, maar werken onder het minimumloon?

Gepubliceerd op weblog ChristenUnie Amersfoort januari 2010

Afgelopen week schrikte de SP ons op met het bericht dat de gemeente Amersfoort met een pilot van het Ministerie van Sociale Zaken meedeed waarbij bijstandsgerechtigden (met een WWB of WIJ-uitkering) gedwongen werden om onder het minimumloon te werken. Dat klonk niet goed. Had het college dit besloten zonder overleg met de gemeenteraad? Onbeschoft!

Maar uit de stukken in onze raadsbundel werden we niet veel wijzer. De gemeenteraadsleden die op dinsdagavond hierover moesten vergaderen, hadden wallen onder de ogen. We hadden allemaal veel tijd moeten besteden aan onderzoek om uit te vinden wat de pilot inhield. En dat bleek uiteindelijk lang zo schokkend niet als de SP ons wilde laten geloven.

Er is namelijk weinig verschil met deze pilot (‘loondispensatie’) en het geven van loonsubsidie. In beide gevallen hoef de werkgever niet het volledige loon uit te betalen als ze mensen aannemen met een verminderde arbeidsproductiviteit en vult de overheid dit loon aan. Maar bij loonsubsidie wordt het loon altijd aangevuld tot het loon dat behoort bij de functie die wordt vervuld. En bij loondispensatie wordt het loon aangevuld tot een niveau dat ligt tussen het bijstandsinkomen (het vorige inkomen van de werknemer) en het minimuminkomen. Hoe hoger de arbeidsproductiviteit, hoe hoger de inkomsten. Zo is een prikkel ingebouwd voor werknemers om meer te produceren – want harder werken loont – en worden mensen met verminderde arbeidsproductiviteit aantrekkelijker voor werkgevers.

Net als alle andere politieke partijen, zagen wij wel voordelen in deze pilot. De SP stond dus in haar afwijzing alleen. Maar de ChristenUnie stelde wel een paar voorwaarden. In de eerste plaats vonden wij dat ook gehuwden beloond moesten worden. Omdat het niveau van de bijstandsuitkering voor gehuwden gelijk is aan het minimuminkomen, zouden zij er niet op vooruit gaan. Ook niet als ze harder werken. Bovendien heeft de Sociale Dienst er een handje van om belastingkortingen te korten op de uitkering. Als zij arbeidskorting krijgen, mag dat niet teruggevorderd worden door de Sociale Dienst. En dat lijkt gelukkig niet het geval te zijn. De arbeidskorting mogen gehuwden in elk geval in hun zak steken als beloning voor gedane arbeid.

In de tweede plaats vonden we dat mensen met een zorgplicht (mantelzorgers en ouders van jonge kinderen) niet gedwongen mogen worden om fulltime betaalde arbeid te verrichten. De zorg voor hun geliefden gaat voor. Het Werkbedrijf, de Sociale Dienst en de werkgevers zullen ruimte moeten laten om deze zorg goed te kunnen vervullen. Het feit dat de gemeente kan profiteren van inkomsten door hun betaalde arbeid (dan hoeft de gemeente namelijk de bijstand niet meer te betalen) en de kosten van kinderopvang en professionele zorg kunnen afschuiven op het rijk (kinderopvangtoeslag en AWBZ) mag er niet toe leiden dat de waarde van informele zorg niet wordt erkend, maar wordt vervangen door professionele zorg. Helaas kon de wethouder dat niet beloven.

Schoolzwemmen

Gepubliceerd op weblog ChristenUnie Amersfoort oktober 2010 

Als schoolzwemmen in Amersfoortse basisscholen wordt afgeschaft, zoals het college voorstelt, krijgen we meer kinderen zonder A-diploma in Amersfoort. Dat is gevaarlijk in de waterrijke nieuwe wijken in Vathorst, maar ook niet leuk voor kinderen als zij worden uitgenodigd voor verjaardagsfeestjes of schooluitjes in het zwembad. Daarom dienen wij een amendement in om het schoolzwemmen te behouden.

Op dit moment mogen alle basisscholen in Amersfoort meedoen met schoolzwemmen. Als de school niet op loopafstand van een zwembad is gelegen, worden de kinderen per bus vervoerd naar het dichtstbijzijnde zwembad. De gemeente betaalt niet voor dit vervoer, dat doen alle ouders samen via een kleine bijdrage van 18 euro. De gemeente betaalt wel voor het schoolzwemmen en dat kost ongeveer 500.000 euro per jaar. Door het schoolzwemmen te vervangen door gymnastiek, hoopt de gemeente dit geld te besparen.

Waarom is de ChristenUnie tegen afschaffing van het schoolzwemmen? Omdat wij vrezen dat veel kinderen anders hun A-diploma niet halen en zich niet kunnen redden als ze in het water vallen. De reguliere zwemlessen zijn erg duur. Per kind betaal je 36 euro per maand. Als je een laag inkomen hebt, kun je hiervoor een vergoeding krijgen via het Jeugdsportfonds of de SoPa-regeling. Maar als je meer verdient dat 16.000 euro per jaar, val je buiten die regelingen en moet je het zelf betalen. Als je dan ook nog een kind hebt dat langzaam leert of meerdere kinderen die allemaal zwemles moeten nemen, kost het je als ouders handenvol geld.

Zo heb ik dat persoonlijk ook ervaren. Mijn twee jongste zonen hadden grote moeite met hun zwemlessen. Nicholas bleef een jaar hangen in de eerste fase, terwijl je voor een A-diploma zes fasen moet doorlopen (teveel personeelswisselingen en de vorderingen werden toen nog niet bijgehouden). William is autistisch. Als ik al stiekem probeerde om zelf zwemles te geven, werden we meteen door de badmeesters uit het bad gehaald en werd ik verplicht de kinderen zwembandjes om te doen. Ze hebben er dus allebei twee jaar over gedaan om hun A-diploma te halen. Ik wist niet dat het behalen van een zwemdiploma even duur was als het behalen van je rijbewijs! Door schoolzwemmen kwam de vaart er eindelijk in. Uiteindelijk hebben onze kinderen hun A-diploma gehaald na het schoolzwemmen. Wij konden die dure lessen wel betalen, maar dat geldt niet voor iedereen. Sommige gezinnen kunnen zich deze zwemlessen niet veroorloven en wachten met lessen tot het schoolzwemmen begint.

Het is waar dat vier basisscholen hebben aangegeven niet langer mee te doen met schoolzwemmen vanwege de reistijd – ze willen hun tijd besteden aan reken- en taallessen. En dat is een geldig argument. Maar wat betekent dit voor de kinderen die nog geen zwemdiploma hebben? Als het college het schoolzwemmen toch wil afschaffen, moet er wel een vangnetregeling komen voor kinderen die nog geen diploma hebben als zij bijvoorbeeld in groep 4 of 5 zitten. Want kinderen die niet kunnen zwemmen lopen het risico te verdrinken of buitengesloten te worden bij feestjes en uitjes.

Maar stel dat het schoolzwemmen wordt afgeschaft. Zou dat kosten besparen? Er zullen extra gymzalen moeten worden gehuurd. Bovendien zullen de zwembaden overdag minder intensief gebruikt worden en dat is ook verspilling. De gemeente subsidieert zwembaden en zal als aandeelhouder meedelen in verliezen. En tenslotte zal de druk bij de zwemlessen na schooltijd toenemen, als alle kinderen hun diploma’s via het reguliere aanbod moeten halen. Ik denk dat het beschikbare zwemwater na sluiting van het Sportfondsenbad en zwembad Liendert en opening van het nieuwe zwembad aan de Hogeweg onvoldoende is om tegemoet te komen aan die vraag tijdens de spitsuren. Dit zal dus leiden tot lange wachttijden voor zwemles.

Vanwege deze kosten voor kinderen en de gemeente, zullen wij ons best doen om het schoolzwemmen in Amersfoortse basisscholen te behouden.

Vrijwilliger bij de voedselbank in Amersfoort


Geschreven eind 2008
Omdat ik midden 2010 woordvoerder Werk en Inkomen werd,
ben ik gestopt met mijn vrijwilligerswerk bij de Voedselbank

Sinds enige maanden doe ik vrijwilligerswerk bij de Voedselbank – ik help bij de intakes. Zo leer ik allerlei mensen kennen die tussen wal en schip zijn gevallen of die zoveel schulden hebben opgebouwd, dat ze door de afbetalingen geen geld meer hebben om eten te kopen.

De Voedselbank is een particuliere organisatie, die geen subsidie krijgt van de gemeente. Op dit moment komen er wekelijks bijna 250 mensen om een pakket op te halen. Deze mensen hebben allemaal minder dan 40 euro per week over na aftrek van de vaste lasten (huur, gas/energie/water, telefoon, ziektekostenverzekering en afbetalingen van schulden). Autokosten worden niet gerekend tot de vaste lasten, en onze klanten hebben dus meestal geen auto. Vaak zijn ze in deze situatie beland door schulden, maar soms ook door ziekte of doordat hun partner is weggevallen door scheiding of overlijden. Een aantal mensen zijn asielzoekers, die wel legaal in Nederland verblijven omdat zij hoger beroep hebben aangetekend, maar noch woonruimte noch inkomen van de overheid ontvangen.

Sommigen hoeven alleen maar bijstand of huurtoeslag aan te vragen om meer geld over te houden. Anderen worden door ons doorverwezen naar Stadsring 51, om een betere regeling te treffen voor de aflossing van hun schulden, zodat zij net een paar tientjes extra per week overhouden. Het is dus de bedoeling dat mensen slechts tijdelijk door De Voedselbank worden geholpen, totdat hun financiële situatie is gestabiliseerd en zij weer meer dan 40 euro per week overhouden.

Maar het kan heel lang duren voordat mensen het inkomen hebben waar zij recht op hebben. Het vinden van inkomensondersteuning en het invullen van de verschillende formulieren vereist vaak de hulp van deskundigen. Zoveel formulieren, zoveel verschillende regels, zoveel vragen! Geen wonder dat mensen daarin verdrinken. Het is schrijnend voor deze mensen, maar voor mij als politicus ook zeer leerzaam om te zien hoe de voorschriften die door de gemeente en politici worden opgesteld, uitwerken in de praktijk.  

Hoge babysterfte door versterving?

In het rapport van de stuurgroep Zwangerschap en Geboorte werd onderzocht hoe de babysterfte in Nederland omlaag zou kunnen gaan. Nederland staat nu al een decennium in de statistieken bekend als het West-Europese land met de hoogste babysterfte, terwijl wij tot 1985 samen met de Scandinavische landen de minste babysterfte hadden in Europa. Politici en deskundigen buitelden over elkaar heen in het zoeken naar oorzaken en oplossingen. Waarschijnlijk is een deel van de sterfte het gevolg van miscommunicatie tussen verloskundigen en gynaecologen, maar zou de toegenomen acceptatie van levensbeëindiging of versterving bij ernstig zieken sinds het midden van de jaren tachtig ook niet een rol kunnen spelen?

In 1984 besloot de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot bevordering der Geneeskunst (KNMG) dat actieve levensbeëindiging toelaatbaar was en niet lang daarna formuleerden de Nederlandse rechtbanken ‘zorgvuldigheidseisen’, waardoor artsen bij naleving vrijgesteld konden worden van vervolging, ook bij het beëindigen van het leven van pasgeborenen. Hoewel actieve levensbeëindiging zelden gemeld wordt bij de landelijke toetsingscommissie, gebeurd het volgens de voorzitter van deze commissie wel met enige regelmaat. Volgens kinderarts Hans van Goudoever van het Erasmus MC in De Volkskrant van dinsdag 19 januari 2010 kiezen artsen er meestal voor om kinderen met ernstig zuurstoftekort te laten versterven, om procedures te ontlopen. Ook Gerbert van Loenen, adjunct-hoofdredacteur van Trouw, weet dat deze gevallen plaatsvinden en dat er onder kinderartsen verschil van inzicht bestaat. In Volzin schreef hij: “In Utrecht kan een open ruggetje aanleiding zijn voor levensbeëindiging, in Rotterdam is het dat bepaald niet.”

Uit de statistieken blijkt dat Nederland opvallend veel babysterfte heeft in de eerste maand na de geboorte, terwijl de babysterfte na de eerste maand lager ligt dan het EU-gemiddelde. Maar naar wie wijzen politici en deskundigen hun beschuldigende vingers? Naar de vrouwen die kiezen voor thuisbevallingen in Nederland. Maar onderzoek gepubliceerd in BJOG (International Journal of Obstetrics and Gynaecology, april 2009) laat zien dat thuisgeboorten niet leiden tot meer babysterfte. Zou het de hoge gemiddelde leeftijd kunnen zijn waarop Nederlandse vrouwen voor het eerst moeder worden? Ook niet, want daardoor wordt vooral de moedersterfte verhoogd en die is gemiddeld in Nederland. Er is wel hogere babysterfte onder allochtone vrouwen, maar ook daarin onderscheidt Nederland zich niet van andere landen. Het feit dat Nederlandse vrouwen kunnen kiezen voor verloskundigen die de geboorte zien als een natuurlijk gebeuren en gynaecologen die de geboorte behandelen als een medisch fenomeen zal waarschijnlijk ook bijdragen aan miscommunicatie in noodgevallen en niet altijd in het belang van de baby zijn. Daar heeft de Stuurgroep terecht op gewezen.

Maar ik denk niet dat wij het onderwerp versterving of levensbeëindiging moeten verzwijgen in de discussie over het hoge sterftecijfer onder pasgeborenen in Nederland. Onderzoeken tonen aan dat wij late zwangerschapsafbreking toestaan bij afwijkingen als een open ruggetje of waterhoofd. Wat betekent dit voor de acceptatie van gehandicapt leven van pasgeborenen? Uit het artikel in De Volkskrant blijkt dat het in Nederland mogelijk is om te kiezen voor versterving zelfs als de baby op eigen kracht kan ademen en het meer dan twee weken duurt voordat de pasgeborene overlijdt. Ik denk dat artsen in andere West-Europese landen meer moeite doen om levendgeborenen met ernstige afwijkingen te behandelen. Misschien moeten we daar ook eens over nadenken in deze discussie.

Prettig wonen in je wijk

geschreven voor website ChristenUnie Amersfoort in maart 2008

Ik zou het geweldig vinden als de stad kon worden opgebouwd en ontwikkeld volgens de principes: homogeniteit op straatniveau, heterogeniteit op buurtniveau en een positieve eigen identiteit voor elke wijk.

Inwoners horen zich thuis te voelen in hun eigen straat, waar een ons-kent-ons mentaliteit heerst, waar buren over de heg of op de galerij met elkaar de laatste nieuwtjes uitwisselen, interesses delen en hulp bieden waar dat nodig is. Dat gebeurt toch vaker als de inwoners van die straat een beetje op elkaar lijken. Het is ook noodzakelijk dat wooncomplexen niet te massaal worden, zodat mensen elkaar herkennen en op elkaar betrokken kunnen zijn. Maar om te weten dat de hele wereld niet bestaat uit jouw soort mensen en oog te hebben voor andere bevolkingsgroepen, is het van belang dat er in de buurt ook andere mensen wonen, die je tegenkomt in de winkel, bij het uitlaten van de hond of op school. Er moeten natuurlijk wel voldoende ontmoetingsplekken, speelplekken en groenzones zijn in elke wijk. Het is wel van groot belang dat elke wijk levensloopbestendig is. Als mensen prettig wonen in hun eigen wijk, dan zouden ze daar ook gemakkelijk grotere gezinswoningen of kleinere seniorenwoningen moeten kunnen vinden.

Toch zou niet aantrekkelijk zijn om in elke wijk eenzelfde soort bevolkingssamenstelling te hebben. Elke wijk zou gekenmerkt moeten zijn door een sterke, positieve identiteit. De Berg mag best de wijk zijn voor hoogopgeleide mensen die houden van ruimte en groen. Het Soesterkwartier kan misschien omschreven worden als historische arbeiderswijk. De Binnenstad als levendig centrum voor studenten, alleenstaanden en gezinnen die houden van genoeglijk en historisch wonen. Nieuwland als wijk voor mensen die milieubewust willen leven. Vathorst als wijk voor tweeverdieners en jonge gezinnen. Maar misschien kunnen we dan binnen die wijken toch zoveel mogelijk diversiteit aanbrengen. ‘Hoogopgeleid’ hoeft niet te betekenen ‘hoogbetaald’. In een historische arbeiderswijk wonen niet persé arbeiders, maar mensen die houden van die identiteit. Het gemiddelde inkomen per wijk mag best verschillen.

Maar er zijn grenzen. Het is misschien wel goed om de maatschappelijke betrokkenheid van de wijkbewoners in het oog te houden, door cijfers omtrent sociale cohesie, leefbaarheid, (vrijwillige) werkloosheid, etc., te monitoren. Als de maatschappelijke betrokkenheid zeer laag is, moet er ingegrepen worden door de woningvoorraad binnen de wijk gevarieerder te maken (renovatie, sloop en nieuwbouw van iets duurdere woningen). Zolang de wijkbewoners betrokken zijn op elkaar en zich actief inzetten in de maatschappij, hoeft het in deze visie niet erg te zijn als een wijk ‘zwart’ wordt of een sterke etnische identiteit krijgt. Als mensen het fijn vinden om bij elkaar te wonen, als de woonomgeving stimulerend en veilig is en als er voldoende diversiteit is op wijkniveau (grotere en kleinere huizen, duurdere en goedkopere, studenten-, gezins- en seniorenwoningen), hoeven we niet bang te zijn voor een dergelijke wijkidentiteit.

Wel is het van groot belang dat elke inwoner van onze stad zich Amersfoorts voelt. Want wij willen graag een ongedeelde stad zijn. Ook Amersfoort heeft dus een krachtige eigen identiteit nodig en dat is wat mij betreft de identiteit van een ‘stad met dorps karakter’, een stad op de rand van de Randstad en de Veluwe. Een stad met een historisch, gezellig, levendig en tamelijk klein centrum en uitwaaierende interessante wijken die met elkaar verbonden worden door fietspaden en groenstroken.

In die stad horen alle inwoners de wijk en de woning te kunnen kiezen die bij hen past. De wachtlijsten bij de woningcorporaties zijn redelijk lang en daar kunnen we niet zoveel aan doen. Amersfoort is nu eenmaal een zeer aantrekkelijke stad waar veel mensen zich willen vestigen. Maar we kunnen er wel voor zorgen dat de wachtlijsten niet onevenredig lang worden voor bepaalde woningen of bepaalde doelgroepen, voor zowel urgente als reguliere woningzoekenden. Als er een tekort is aan woningen, zullen de woningbouwcorporaties en de gemeenten hun beleid moeten aanpassen om te voldoen aan de vraag van de markt. Eén van de manieren om bijvoorbeeld de goedkopere woningen terug te geven aan de markt, is door het terugdringen van scheef wonen. Nu wonen veel mensen scheef omdat ze met een te klein inkomen in een te duur huis wonen. Maar de vorm van scheef wonen die de markt verstoort, is het scheef wonen waarbij mensen met een hoger salaris blijven wonen in een goedkope sociale huurwoning. We juichen daarom het initiatief ‘Huur op Maat’ van Portaal en Alliantie-Eemvallei toe, waarbij de hoogte van de huur afhangt van het inkomen. Maar we kunnen ook woningen bouwen die voor scheefwoners aantrekkelijk zijn, waardoor zij willen doorstromen. En tenslotte kunnen we hen de mogelijkheid geven om hun huurhuis te kopen, zodat de woningcorporatie geld krijgt om nieuwe huizen te bouwen (in het goedkope segment).

Samengevat kom ik tot de volgende aanbevelingen voor de Woonvisie. Om deze aanbevelingen toetsbaar te maken, moeten ze natuurlijk eerst geconcretiseerd worden. Dat is een tweede stap, die bij het opstellen van de volgende Woonvisie en het afsluiten van de volgende prestatiecontracten met de woningbouwcorporaties gemaakt zal worden.

1.                  Ontwikkel wijken volgens de principes: homogeniteit op straatniveau, heterogeniteit op buurtniveau en een positieve eigen identiteit voor elke wijk (doelstelling: prettige en veilige wijkbeleving).
2.                  Maak elke wijk in Amersfoort levensloopbestendig (doelstelling: wijkhechting en doorstroming stimuleren).
3.                  Monitor de maatschappelijke betrokkenheid binnen alle wijken in Amersfoort met behulp van cijfers over leefbaarheid, sociale cohesie en werkloosheid. Als de maatschappelijke betrokkenheid zeer laag is, moeten de gemeente en de woningcorporaties stappen ondernemen om het afglijden van de wijk te voorkomen (doelstelling: een veilige wijk).
4.                  Zorg ervoor dat elke wijk voldoende voorzieningen, winkels, speelplekken en groen heeft (doelstelling: sterke wijkeconomie en voldoende ontmoeting).
5.                  Streef ernaar dat elke inwoner zich ‘Amersfoorts’ voelt (doelstelling: ongedeelde stad).
6.                  Ontmoedig scheef wonen door het aanbieden van aantrekkelijke doorstroomwoningen en het stimuleren van het kopen van huurwoningen.
7.                  Houdt de wachtlijsten voor elk woningtype en elke doelgroep in het oog, voor zowel urgente als reguliere woningzoekenden. Als wachttijden voor bepaalde woningtypes of doelgroepen sterk toenemen, moeten de overheid en de woningbouwcorporaties ingrijpen om ervoor te zorgen dat de gewenste woningen beschikbaar komen (doelstelling 6 en 7: keuzevrijheid voor inwoners om wijk en woning te kiezen die bij hen past).

Moeten vrouwen meer werken en mannen meer zorgen?

Geschreven in april 2008

Mannen moeten minder werken en vrouwen moeten meer werken. Opnieuw proberen de FNV en vrouwenorganisaties als Women on Top ouders te dwingen hun verdeling van werk- en zorgtaken te wijzigen om mannen en vrouwen volledig gelijke carrièrekansen te bieden. De vrouwen in deze FNV denktank zijn geen afspiegeling van de vrouwelijke bevolking; ze zijn ambitieuze vrouwen die carrière hebben gemaakt of willen maken. Dit model werkt heel goed voor gezinnen waar beide ouders zich willen ontplooien op de arbeidsmarkt. Maar er zijn ook heel veel vrouwen die andere voorkeuren hebben. Uit wetenschappelijk onderzoek van Catherine Hakim lijkt ongeveer 20 procent van de vrouwen in verschillende Europese landen het liefst voor hun gezin te willen zorgen, wil ongeveer 20 procent van de vrouwen een fulltime baan en carrière maken en wil de meerderheid zorg en werk combineren. De werkelijke verdeling van arbeid en zorg wordt beïnvloed door zaken als opleiding, huidige baan, gezinssituatie, financiën, cultuur en overheidsbeleid. Omdat het hier vooral gaat om gezinnen, speelt natuurlijk ook het welzijn van de kinderen een grote rol. Ouders zullen een verdeling van werk- en zorgtaken kiezen die naar hun opvatting ook goed is voor de kinderen.
            De beschikbaarheid van parttime banen in Nederland lijkt zowel mannen als vrouwen de keuzevrijheid te bieden om hun voorkeuren te realiseren. Uit recent onderzoek blijkt dat Nederlandse vrouwen zeer tevreden zijn met het aantal uren dat zij werken. In Nederland werkt slechts een kwart van de vrouwen fulltime, terwijl dat in omringende landen meestal een meerderheid is. Maar in ons land zijn de vrouwen heel blij met hun parttime baan, terwijl dat in andere Europese landen voor grote groepen vrouwen een onbereikbaar ideaal is.
Mannen werken in elk westers land veel meer dan vrouwen. En vrouwen zonder kinderen werken veel meer dan vrouwen met kinderen. Zelfs in de Scandinavische landen is de verdeling tussen vaders en moeders op de arbeidsmarkt niet gelijk: moeders werken vaker in de publieke sector dan in het bedrijfsleven, hebben een hoger ziekteverzuim, maken meer gebruik van verlofregelingen en kiezen parttime banen als die beschikbaar zijn. Uit het SCP-rapport Nederland Deeltijdland, dat eerder dit jaar is verschenen, bleek dat zowel mannen als vrouwen nog wel enkele uren willen toevoegen aan hun werkweek. Alleen mannen boven de veertig jaar zonder thuiswonende kinderen geven er de voorkeur aan hun arbeidsuren te verminderen. Om ouders te persen in een 2x4 dagen arbeidsregime moet dus veel dwang worden toegepast middels wettelijke voorschriften of fiscaal beleid.
Er zijn allerlei manieren waarop de arbeidsparticipatie binnen gezinnen gestimuleerd kan worden met behoud van hun keuzevrijheid, door bijvoorbeeld het aanbieden van schooltijdbanen, naschoolse activiteiten en –opvang, flexibele werktijden, betaald ouderschapsverlof en begeleiding van herintreders. Werkgevers mogen inderdaad meer oog hebben voor de zorgverantwoordelijkheden van hun mannelijke en vrouwelijke werknemers. Maar op een krappe arbeidsmarkt, zullen werkgevers er vanzelf achter komen dat zij hun vacatures alleen kunnen vervullen als zij luisteren naar de voorkeuren van potentiële werknemers. Iets minder utopisch idealisme en wat meer respect voor de uitkomsten van de onderhandelingen aan de keukentafel had het draagvlak voor de voorstellen van deze FNV denktank kunnen vergroten.


Pornofestival en naakt in kunst en reclame

Gepubliceerd in Nederlands Dagblad, 18 mei 2007

Het pornofestival dat in 2007 in Amersfoort werd gehouden heeft geleerd dat christenen zich actief kunnen mengen in het debat over verseksualisering van de samenleving. Met respect voor elkaars verschillen zijn er kansen om samen met anderen de strijd tegen verseksualisering aan te gaan.

De schilderijen met mannelijk en vrouwelijk naakt van Rembrandt en Rubens waarderen christenen algemeen als kunst die getuigt van 'goede smaak', maar reclames zoals die van de vrouw in Hunkemöller-bikini boven de Hema in Utrecht worden al snel bestempeld als 'onzedelijk'. Zijn wij in de beoordeling van kunstwerken en reclames van deze tijd niet te bekrompen? De Bijbel spreekt namelijk heel positief over het lichaam en seksualiteit - denk aan de schoonheid van het naakte lichaam in het Paradijs, de lofprijzing op seks in Hooglied en de vermaning van Paulus dat je elkaar in een huwelijk seks niet mag onthouden.

Sinds de jaren zestig en zeventig zijn seksueel prikkelende afbeeldingen in kunst en reclames steeds meer deel geworden van het straatbeeld. Maar de laatste tijd heeft luid protest geklonken tegen de verseksualisering van de samenleving. Feministen hebben hierin een leidende rol gespeeld. De documentaire Beperkt Houdbaar door Sunny Bergman en het populaire boek Female Chauvinist Pigs van de Amerikaanse Ariel Levy uiten kritiek op de bimbocultuur en de invloed van de media en de cosmetica-industrie op de schoonheidsidealen van vrouwen. Om nog maar te zwijgen van de protesten van Renate Dorrestein, Stine Jensen en de PvdA'ers Jeroen Dijsselbloem en Karina Schaapman. Eigenlijk vallen de protesten van de ChristenUnie tegen onzedelijke kunst en reclame nauwelijks op in deze storm van kritiek.

Hoe staan christenen eigenlijk in dit debat? Zijn wij tegen alle reclames waar vrouwen of mannen poseren in bikini of ondergoed? Verwerpen wij alle kunstuitingen waarin blote lichamen voorkomen als onzedelijk? Of mogen we er soms wel binnenskamers van genieten, maar niet op straat? Mag de overheid censuur toepassen en dus de vrijheid van meningsuiting aantasten?

In het debat met kunstenaars en christenen over het pornofestival in Amersfoort (van 20 april tot 1 mei 2007) kwamen een aantal duidelijke principes naar voren, die misschien de discussie over dit onderwerp kunnen stimuleren.

In de eerste plaats zouden we de vrijheid van kunstenaars niet willen inperken. Zij communiceren via hun kunst, en kunnen een belangrijke rol in de samenleving vervullen door vooronderstellingen en gewoontes te bekritiseren. Maar de morele boodschap die een dergelijk kunstwerk verkondigt, vraagt om een reactie. En die hoeft niet altijd positief te zijn. Kunst nodigt uit tot debat en christenen hoeven dat debat niet te schuwen.

In de tweede plaats is verbeelding van het lichaam en seksualiteit niet bij voorbaat verkeerd. Kunst waarin het menselijk lichaam en seksualiteit met eerbied voor Gods schepping worden benaderd, beoordelen we heel anders dan kunst en reclames die uiting geven van minachting voor Gods geboden, die respectloos omgaan met het lichaam en seksuele immoraliteit stimuleren.
En het gebruik van vrouwen als lustobject in reclames is eigenlijk verwerpelijker dan in expliciete kunst. Want kunst wil tenminste nog een debat op gang brengen. Reclames willen alleen maar hun producten verkopen. Niet alleen gebruiken zij de meest intieme delen van vrouwenlichamen voor commerciële doeleinden, ook creëren zij een verwrongen beeld van seksualiteit en relaties.

In de derde plaats moeten we onderscheid maken tussen kunst in de openbare ruimte en in gesloten ruimtes. Niet iedereen is ermee gediend om provocerende en seksueel expliciete kunst opgedrongen te krijgen, zeker kinderen niet. Seksuele beelden zijn moeilijk te negeren en moeilijk te vergeten. Wat door het oog naar binnen komt, kan het hart en het handelen negatief beïnvloeden. Daarom hoort provocerende kunst of seksueel expliciete kunst die schadelijk kan zijn voor toevallige voorbijgangers en kinderen thuis in een museum of galerie, met een waarschuwing op de deur. Maar deze kunst kan in de context van een museum ook door christenen worden gewaardeerd. Zelf was ik ingenomen met de kritische verbeelding van de porno-industrie in een zeer expliciet kunstproject tijdens het pornofestival.

In de vierde plaats hoeft deze kunst natuurlijk niet gefinancierd te worden met belastinggeld. Sinds Thorbecke, die zei dat de overheid geen oordelaar van kunst en wetenschap is, heeft de overheid zich terughoudend opgesteld. De beoordeling bij het verlenen van subsidies of de aankoop van kunst wordt daarom vaak gedaan door kunstcommissies. Hoe breder deze commissies zijn samengesteld en hoe meer burgers erin zijn vertegenwoordigd, hoe minder kansrijk provocerende projecten zijn. Maar ook in het beoordelen van subsidieaanvragen stelt de overheid eisen. Niet alleen moet de aanvraag ingediend worden voor een bepaalde datum en moet het kunstwerk ingepast worden in de omgeving, het moet ook vaak voldoen aan een zekere artistieke kwaliteit en maatschappelijk relevantie. Zedelijke overwegingen mogen dus best een rol spelen in de discussie of een kunstproject subsidie verdient.

De tijd is rijp om actie te ondernemen. Lokale politici kunnen zich mengen in de discussie over subsidies, vergunningen en kunst in de openbare ruimte. Burgers kunnen contact opnemen met winkelketens en producenten van seksueel geladen reclames. Ouders en leerkrachten kunnen kinderen weerbaar maken en met tieners spreken over de invloed die deze beelden hebben op hun ideeën over seks en relaties. En met respect voor onze onderlinge verschillen kunnen we samen met de feministen en vertegenwoordigers van een aantal andere politieke partijen proberen gelegenheidscoalities te sluiten in de strijd tegen de seksualisering van de maatschappij.

Ruimte voor moraal in het publieke debat

Geplaatst op 20-04-2007 in Opinio

Nederland is niet meer het land van verdraagzaamheid en eigenlijk is dat best aardig. Het geeft weer wat leven in de brouwerij. De dominante liberale cultuur voelt zich aangevallen door religieuzen van allerlei snit die ineens weer respect durven opeisen voor hun denkbeelden. Weldenkende en tolerante Nederlanders laten ineens een heel ander gezicht zien. Zonder deze ommekeer zouden we misschien niet hebben geweten dat Maarten ’t Hart eigenlijk een onverdraagzame fundamentalist is (ik ben benieuwd naar de boeken van zijn kinderen) en dat PvdA’er Paul Kalma vindt dat moralistische initiatieven van de ChristenUnie niet vaker mogen voorkomen.
Ik begrijp de frustratie van de socialisten en de liberalen. Allerlei vrijheden die zijn bevochten onder Paars worden nu weer ter discussie gesteld. En de realisatie dat Nederlanders niet zo libertijns en seculier zijn als voorheen werd gedacht is moeilijk te verkroppen. Bovendien is het natuurlijk vervelend om te merken dat ook vrijgevochten niet-christenen zich soms scharen achter de moralistische standpunten van de ChristenUnie – hoewel zij natuurlijk wel afstand nemen van deze partij. Zo sprak de lippenstiftfeministe Stine Jensen in het NRC zich uit tegen hoerige lingerie op bilboards en zei theatermaker (en homo) Tom Lanoye in een interview in Trouw: ‘neutraliteit [van stadsambtenaren] is een ander woord voor de dominante cultuur die zó arrogant is dat ze zichzelf bombardeert tot de Enige, en we nu dus eigenlijk een seculier fundamentalistische strijd aangaan met alle godsdiensten tegelijk.’
Nu de discussie over religie en moraal in het publieke domein weer gevoerd wordt, is er een soort gevoel van bevrijding over me gekomen. De politieke boodschap hoeft niet persé verpakt te worden in puur rationele argumenten. Je mag weer appèl doen op de moraal, op gevoelens van rechtvaardigheid, liefde, vrede en hoop. De discussie kan weer op een hoger plan worden getild, verheven boven de politieke arena waar de deelnemers elkaar met cijfers en statistieken om de oren slaan. De grote vragen mogen weer worden gesteld: Waar gaat het in dit leven om? Wat willen we doorgeven aan onze kinderen? Houden we onze eigen grenzen en eindigheid voor ogen?
En in deze discussie zijn andersdenkenden als Maarten ’t Hart en Paul Kalma net zo ideologisch bevlogen als wij. Ideologische discussies zijn niet zo overzichtelijk en beheersbaar als de discussies die karakteristiek zijn voor een consensuspolitiek, en dat is moeilijk te verkroppen in een land waar alle ontwikkelingen worden gekanaliseerd en in goede banen geleid. Maar omdat religie niet kan worden bestempeld als een verschijnsel dat vanzelf uit zal sterven en omdat het wegdrukken van religie uit het publieke domein zo’n enorme en tirannieke inspanning zal vereisen dat de kwaliteit van onze democratie daaronder zal lijden, zullen we de bijdrage van religieuze groeperingen wel een plaatsje moeten gunnen in het politieke debat.