Geplaatst op 20-04-2007 in Opinio
Nederland is niet meer het land van verdraagzaamheid en eigenlijk is dat best aardig. Het geeft weer wat leven in de brouwerij. De dominante liberale cultuur voelt zich aangevallen door religieuzen van allerlei snit die ineens weer respect durven opeisen voor hun denkbeelden. Weldenkende en tolerante Nederlanders laten ineens een heel ander gezicht zien. Zonder deze ommekeer zouden we misschien niet hebben geweten dat Maarten ’t Hart eigenlijk een onverdraagzame fundamentalist is (ik ben benieuwd naar de boeken van zijn kinderen) en dat PvdA’er Paul Kalma vindt dat moralistische initiatieven van de ChristenUnie niet vaker mogen voorkomen.
Ik begrijp de frustratie van de socialisten en de liberalen. Allerlei vrijheden die zijn bevochten onder Paars worden nu weer ter discussie gesteld. En de realisatie dat Nederlanders niet zo libertijns en seculier zijn als voorheen werd gedacht is moeilijk te verkroppen. Bovendien is het natuurlijk vervelend om te merken dat ook vrijgevochten niet-christenen zich soms scharen achter de moralistische standpunten van de ChristenUnie – hoewel zij natuurlijk wel afstand nemen van deze partij. Zo sprak de lippenstiftfeministe Stine Jensen in het NRC zich uit tegen hoerige lingerie op bilboards en zei theatermaker (en homo) Tom Lanoye in een interview in Trouw: ‘neutraliteit [van stadsambtenaren] is een ander woord voor de dominante cultuur die zó arrogant is dat ze zichzelf bombardeert tot de Enige, en we nu dus eigenlijk een seculier fundamentalistische strijd aangaan met alle godsdiensten tegelijk.’
Nu de discussie over religie en moraal in het publieke domein weer gevoerd wordt, is er een soort gevoel van bevrijding over me gekomen. De politieke boodschap hoeft niet persé verpakt te worden in puur rationele argumenten. Je mag weer appèl doen op de moraal, op gevoelens van rechtvaardigheid, liefde, vrede en hoop. De discussie kan weer op een hoger plan worden getild, verheven boven de politieke arena waar de deelnemers elkaar met cijfers en statistieken om de oren slaan. De grote vragen mogen weer worden gesteld: Waar gaat het in dit leven om? Wat willen we doorgeven aan onze kinderen? Houden we onze eigen grenzen en eindigheid voor ogen?
En in deze discussie zijn andersdenkenden als Maarten ’t Hart en Paul Kalma net zo ideologisch bevlogen als wij. Ideologische discussies zijn niet zo overzichtelijk en beheersbaar als de discussies die karakteristiek zijn voor een consensuspolitiek, en dat is moeilijk te verkroppen in een land waar alle ontwikkelingen worden gekanaliseerd en in goede banen geleid. Maar omdat religie niet kan worden bestempeld als een verschijnsel dat vanzelf uit zal sterven en omdat het wegdrukken van religie uit het publieke domein zo’n enorme en tirannieke inspanning zal vereisen dat de kwaliteit van onze democratie daaronder zal lijden, zullen we de bijdrage van religieuze groeperingen wel een plaatsje moeten gunnen in het politieke debat.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten